Laatst viel mij op dat er een zekere overeenkomst bestaat tussen het coronavirus en God: je ziet ze namelijk niet, maar ze zijn er wél. En omdat je ze niet ziet, zijn er mensen die beiden ontkennen. Virusontkenners vinden we bij leden van de groep Viruswaanzin (Viruswaarheid).  Er zijn er zelfs die de hele coronapandemie zien als een poging van machthebbers om het volk zijn vrijheid te ontnemen. In het geval van God zien we iets soortgelijks: atheïsten ontkennen het bestaan van God en fanatieke atheïsten gaan een stap verder: zij beschuldigen de Kerk ervan om door middel van het geloof het volk te onderdrukken; Marx is daar een bekend voorbeeld van.

Maar er zijn méér overeenkomsten. Omdat het coronavirus zo besmettelijk is, bestaan er allerlei regels om besmetting te voorkomen. We kennen die regels: afstand houden, handen wassen, drukte vermijden enz. Ook in ons gelovig leven kennen we regels. Jezus heeft de belangrijkste samengevat in het dubbelgebod: God beminnen met heel je hart en je naaste als jezelf (Mt. 22,37-39). Een uitwerking daarvan vinden we in de Tien Geboden.

We vinden het echter moeilijk om ons aan de regels te houden. Het vergt wat van ons, het vraagt offers en het is verleidelijk om onze eigen zin te doen. We willen bijvoorbeeld graag met velen samenkomen om gezellig een feestje te bouwen. We zijn toch wat egoïstisch aangelegd en denken vooral aan onszelf en minder aan onze naasten. En we verwaarlozen onze relatie met God. We hebben het niet zo op regels, maar hebben niet in de gaten dat het dan goed fout kan gaan.

Daarom is het goed dat we bij de les worden gehouden door mensen als Diederik Gommers of Ernst Kuipers, die ons wijzen op het gevaar van het coronavirus en ons aansporen elkaar te helpen ons aan de regels te houden. Daarom is het goed dat er pastores zijn die ons de weg wijzen naar God en ons aansporen ons in te zetten voor onze naasten, vooral de meest kwetsbare.

Er is natuurlijk één groot verschil tussen het coronavirus en God. Het virus is dodelijk, maar God is geen God van doden, maar van levenden (Mc. 12,27). Daarom bid ik met de psalmist: ‘Gelukkig de mens die zijn toevlucht neemt tot God; het zal hem aan niets ontbreken’ (Ps. 34,9-10).

Theo Schepens,

emeritus pastoraal werker