De laatste paar weken word ik weer indringend geconfronteerd met de dood. De laatste en jongste van al mijn 18 tantes die ik ooit had, is overleden, alsook een schoonzus, een jongere zus van mijn vrouw. Zij is de eerste uit hun gezin die nu dood is. De oudere generatie is er niet meer, nu zijn wij aan de beurt. Bovendien is een goede vriend ernstig ziek en heeft nog maar een paar weken.
Aan de dood valt niet te ontkomen. We willen dat wel: we hebben het er liever niet over, uitvaarten zijn vaak in besloten kring en vaak hoor je pas achteraf dat in alle stilte van iemand afscheid is genomen. Rouwbezoek, bezoek aan een overledene, raakt in onbruik. We proberen de dood uit ons leven te weren, maar het is de vraag of dat wel zo verstandig is. Wat je probeert te onderdrukken, komt des te harder naar boven.
Hoewel de dood alom tegenwoordig is, zijn wij er niet vertrouwd mee. We zijn er bang voor, angstig. Hoe anders ging Franciscus van Assisi (1181/82 – 1226) om met de dood. Hij noemde haar in zijn Zonnelied ‘zuster dood’. Soms ben ik best jaloers op de wijze waarop Franciscus vertrouwvol met de dood leefde. In zijn Zonnelied bezong hij de dood aldus: “Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster de lichamelijke dood, die geen levend mens kan ontvluchten. (…) Gelukkig zij die leven overeenkomstig uw wil, want de tweede dood zal hun geen kwaad doen.”
Daarmee wordt ook meteen duidelijk waarom Franciscus over ‘zuster dood’ kon spreken. De dood was voor hem geen definitief einde, maar toegang tot – hoe moet je dat omschrijven? – Gods eeuwige Liefde. Tijdens de uitvaart van koningin Elizabeth van Engeland werden enkele markante Bijbelse teksten die daar betrekking op hebben, voorgelezen. Zoals, wat Jezus volgens het Johannesevangelie tot zijn leerlingen zei: “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven” (Joh. 11). Of wat de apostel Paulus schreef: “Ons vaderland is in de hemel en uit de hemel verwachten wij Jezus Christus. Hij zal ons armzalig lichaam herscheppen en het gelijkvormig maken aan zijn verheerlijkt lichaam” (Fil. 3). “Zo zullen wij voor altijd samen zijn met de Heer. Troost elkander dan met deze woorden” (1Tess. 4).
Dit geloof vieren en belijden we op heel bijzondere wijze op het feest van Allerheiligen (1 november) en met Allerzielen (2 november). We denken aan onze geliefde doden, we rouwen om hun dood, we bidden voor hen, in de verwachting dat zij eens met alle andere heiligen voor eeuwig mogen voortleven bij God.

Theo Schepens, emeritus pastoraal werker